Gastenboek E-mail update Reislinks

Zonder vleugels van Borneo naar Toba


Belevenissen vooraf
Voorgaande reizen
Algemene zaken
Europa
Rusland
China
Vietnam
Cambodja
Thailand
Maleisië en Singapore
Indonesie
Laos
Turkije
Griekenland
Italie
Afrika
Weer thuis

Datum: 7-12 Juli 2002

Volgepakte bussen in Indonesië

Er is, vreemd genoeg, geen bootverbinding tussen Sarawak, Maleis Borneo, en het vasteland van Maleisië. In plaats daarvan maken we dus eerst de oversteek naar Pontianak op Kalimantan, Indonesisch Borneo. Daarvandaan gaan er verschillende boten naar Jakarta. En eenmaal daar pakken we een Pelni boot naar Medan op Noord Sumatra. Hiervandaan kun je direct met een speedboot naar Georgetown in Maleisië, maar wij gaan eerst even lekker relaxen aan het meer van Toba. Dat is nog wel een kleine busrit van Medan verwijderd. Al met al neemt de hele trip bijna 6 dagen in beslag. Tja, je moet maar niet willen vliegen....

Bus oponthoud

Zo gauw de taxi ons bij het busstation net buiten Kuching afzet, zien we dat we niet de enige buitenlanders zijn. De andere 2 vormen een Engels stel dat we in de B&B Inn waren tegengekomen en dat al meerdere jaren van huis is. Hadden we nou maar geweten dat ze ook vandaag naar Pontianak gingen, dan hadden we een taxi kunnen delen. We babbelen wat onder het invullen van de formulieren, die we hier alvast krijgen om oponthoud bij de grens te voorkomen. Dat we vlak na vertrek nog even tanken had natuurlijk niet voorkomen kunnen worden. Die vorm van oponthoud lijkt standaard in heel Azië.

De busrit gaat weliswaar door bergachtig gebied maar is toch redelijk comfortabel. Het is ook een Maleise bus, en dat scheelt. We zijn al bijna vergeten hoe Indonesië ook al weer is wanneer we bij de grens komen. De douane functionaris grijnst wat bij onze vriendelijke aanwijzing waar de stempel te plaatsen (We moeten zuinig zijn met de ruimte in onze paspoorten). En dan stempelt hij compleet ergens anders. De schade valt mee, maar toch. En terug in de bus zien we direct de smerige chaos die ook zo kenmerkend is voor dit land. Welkom terug!!

Aan het eind van de middag komen we aan in Pontianak. De vele kleine dorpjes die we passeren maken bijna ongemerkt plaats voor een hele grote stad. We rijden al een tijdje langs de rivier die hier in de zee uitmond tot we eindelijk de brug oversteken. Of eigenlijk twee bruggen, omdat we ook nog een vertakking passeren. Het verkeer wordt steeds drukker, de straten nog smeriger, we moeten het centrum naderen. En inderdaad, even later mogen we uitstappen.

Hotel Zoektocht

Terwijl Patrick op zoek gaat naar een hotel, blijft Sabine bij de spullen wachten. Pontianak heeft niet zoveel budgethotels, en ze liggen nog behoorlijk ver uit elkaar. Bovendien blijken de meesten nog vol ook, niet zo heel erg overigens als je de kamers bekijkt. Maar goed, na lang zoeken vindt hij dan toch een plek wat buiten het centrum met een redelijke kamer. Sabine is inmiddels bijna gek van het wachten en als we eindelijk zijn ingecheckt zijn we het snel met elkaar eens: we moesten hier maar weer snel zien weg te komen.

Patrick past maar net in de Riksja De eerstvolgende boot gaat de volgende middag en dus wandelen we 's morgens wat door de stad. Ach, bij nader inzien is Pontianak niet zo heel erg, de mensen zijn vriendelijk en we shoppen wat in een luxe winkelcentrum. Op straat staat nog een man die een jong aapje en een paar ottertjes probeert te verkopen, beetje triest wel. Als het tijd is om naar de boot te gaan huren we twee riksja's en gaan we op weg.

Geen Pelni

De boot is dit keer geen Pelni, maar het idee is hetzelfde. Wel mogen we zomaar samen in dezelfde hut, die we delen met ogenschijnlijk broer en zus, die weinig spraakzaam zijn. In tegenstelling uiteraard tot alle andere mensen op de boot, die graag met ons een praatje komen maken. We spenderen onze tijd echter vooral in de hut, want veel andere plek om te zitten is er niet op de boot. We krijgen ook de maaltijden in de hut, en zo wordt het een beetje een saai tochtje van twee nachten naar Jakarta.

Tanjung Priok

Bij aankomst in Tanjung Priok, de haven van Jakarta, weten we al dat er dezelfde middag een Pelni naar Medan gaat. We gaan dus direct op zoek naar een loket die ons hiervoor een kaartje kan verkopen. Maar helaas, die is er niet. Uiteindelijk gaan we maar mee met een aardig mannetje die een boekingskantoortje vlakbij de haven weet. En na een paar honderd meter lopen komen we aan bij het oude treinstation van Tanjung Priok. Typisch Indonesië, er komen hier geen treinen meer, het gebouw staat op instorten, maar het wordt nog wel gebruikt door een paar kleine kantoortjes. Over het gevaar maakt niemand zich druk.

Na het regelen van de tickets, de man vraagt natuurlijk een fooi, zoeken we een manier om de tijd te doden. We wandelen wat rond en vragen of er soms een internetcafé in de buurt is. Die is er, en men stuurt ons op weg. Onderweg zien we wat we eigenlijk al wisten: Jakarta is Indonesië in het kwadraat. Wat een teringzooitje maken ze er hier van, zeg! Ongelooflijk maar waar, we kijken onze ogen uit naar alle troep die men gewoon in de achtertuin dumpt. Of op straat natuurlijk, maakt allemaal niet uit. Na het Internetten wandelen we weer terug, pikken onze spullen op en gaan naar de wachtkamer in de haven. Blij dat we hier niet hoeven te blijven.

Pelni-truc

De derde klasse die we boekten blijkt niets meer dan een veredelde Ekonomi kelas, en dus voeren we de Pelni-truc maar weer eens uit. Dit keer zijn we maar met zijn tweëen en verdomd, we krijgen een privé-hut voor 6 personen voor ons alleen.

De reis naar Medan duurt twee dagen. Lekker relaxed, zo'n bootreis, maar het voer is slechter dan de andere keren en we hebben het allemaal al eens gezien. Wel nieuw is de tussenstop bij één van de eilanden boven Sumatra. De boot vaart hier niet de haven in, maar gaat voor anker waarbij een paar kleinere boten de passagiers komen brengen en halen. Zoals altijd staat iedereen langs de reling te kijken.

Vlak voor aankomst in de haven van Belawan zien we nog hoe men bezig is een gezonken schip te bergen. Maar ons schip vaart veilig de haven in en legt aan aan een opvallend rustige kade. Maar dan, als het schip eenmaal vastligt gaan de deuren van het grote gebouw open en daar breken de oranje overalletjes los. Als een waanzinnige komen ze de trappen oprennen en hup, de boot in om bagage naar buiten te brengen. Blijft een vreemd schouwspel.

Bemo kiezen

Als we ons van de boot gewurmd hebben beginnen de bemo-rijders aan ons te trekken. "Kota?", "Amplas?" en nog wat dingen vragen ze. Voor het Toba meer blijken we naar het busstation Amplas te moeten en dus volgen we een mannetje die daarheen gaat. Onze rugzakken gaan op de bemo maar dan gaat hij op zoek naar meer mensen. Bemo's gaan immers pas rijden als ze vol zitten. Maar het hele terrein staat vol met bemo's, en er lijken niet genoeg mensen om ze allemaal te vullen. Het duurt ook erg lang voordat ons mannetje terugkomt en we besluiten om te wisselen naar een andere bemo die al wat voller is. Maar ja, die staat weer ingeparkeerd en bovendien raakt ook die niet voller. Ondertusen worden we ook aardig moe van alle verkopers die telkens weer an je kop komen zeuren. Uiteindelijk duurt het anderhalf uur voor we eindelijk op weg gaan, de bemo niet voller dan dat hij was toen we instapten.

Tijdens de rit worden we geacht iedere keer antwoord te geven op stomme vragen van een "humorist". Hij vindt vooral zichzelf erg grappig, maar wij zij hem al snel zat. Toch doen we maar vriendelijk, om de sfeer niet te bederven. Maar op die manier duurt een ritje van een uur erg lang. Uiteindelijk worden we afgezet op het busstation van Amplas in Medan.

Busgesjoemel

Hoewel onze reisgids wat verouderd is weten we zo ongeveer wel welke bussen er rijden en wat het ongeveer moet kosten. Ondanks geduw en getrek (wat gewoon is hier) banen we ons een weg naar een kantoor van één van de betere busmaatschappijen. Daar worden we echter afgebekt, "no bus, bus full". Bij het tweede kantoortje staat men eerst wat te kijken en dan beginnen ze ineens mee te praten met de mannetjes die ons van buiten gevolgd zijn. Beetje vreemd, misschien is die bus van die mannetjes wel van deze maatschappij, denken we. En de prijs is niet al te hoog, dus vooruit maar. We laten ons naar de bus leiden, de rugzakken achter de achterbank en vrijwel direct gaan we opweg.

De bus pikt hier en daar mensen op en raakt aardig vol. We zien wel dat de locals niet zoveel betalen als wij, en de bus is ook niet zo geweldig. Maar ala, we zijn op weg en dat is het belangrijkst. Dan, plotseling, een harde knal gevolgd door een sissend geluid: lekke band. De chauffeur en conducteurs, mannetjes die voorbijgangers naar binnen proberen te schreeuwen, gaan direct aan de slag om het band te vervangen. Het reserveband heeft natuurlijk ook geen profiel dus het is de vraag hoe lang die het uithoudt. Onder het werk door vraagt de chauffeur ons nog (we zijn de enige westerlingen) wat we eigenlijk betaald hebben voor een kaartje. Voor twee? vraagt hij nog, als we het hem zeggen, zichtbaar verbaasd over het hoge bedrag. Nu is het ons pas echt duidelijk, we zijn weer flink afgezet.

Vervroegd eindstation

De bus vervolgt zijn weg, met slechts een uurtje extra vertraging. We raken meer tijd kwijt met het inladen van mensen en het op de bus vastbinden van hun enorme hoeveelheden bagage. De bus is hier ook vervoermaatschappij voor groothandels, lijkt het wel. Dan, onverwacht, stopt de bus en iedereen stapt uit. Eindstation, zegt men, maar dit is duidelijk nog niet Parapat, het dorp aan het meer waar de bus ons heen zou brengen. Een vrouwtje wenkt ons mee en gebaart dat de rest van de rit, nog eens anderhalf uur, per bemo gaat. Ja, alles goed en wel, maar daar moeten we zeker nog extra voor betalen? Dan knapt er iets bij ons, en Patrick maakt duidelijk aan de bemo-regelaar dat hij dat geld maar bij de bus gaat halen. Hij loopt mee terug naar de bus en na uitleg betaalt de conducteur de bemo. Voldaan over de bespaarde euro, maar vooral over het gevoel dat met ons niet valt te sollen, gaan we terug naar de bemo. Eigenlijk was het alleen maar een extra indicatie dat we teveel betaald hebben.

De bemo zit uiteraard propvol, en geheel comfortabel is het niet bepaald. Maar toch is het een plezierig ritje, vooral door de aardige mensen om ons heen. Geen opdringerige, "grappige" vragenstellers, maar mensen die vriendelijk dingen uitleggen als we iets vragen, zoals bij de drukte op de weg waar volgens de omstanders twee doden waren gevonden. Of wanneer we een man afzetten met twee enorme dozen bananen voor zijn apen. En zo gaat dit deel van de rit vrij vlot voorbij. Voor we het weten is het donker en komen we aan in Parapat, bij de ferry naar Tuktuk, het laatste deel van onze trip.

Bij de ferry worden we opgevangen door een jongen, die van één van de hotels op TukTuk blijkt te zijn. Normaal zijn dat soort gasten vrij vervelend en moet je er tien van je afslaan. Zoniet hier, hij is vriendelijk en geeft ons alle informatie die we willen hebben. Het is hier duidelijk relaxed, waardoor we de stress van de reis direct kwijt zijn. En dat is dan weer het unieke van Indonesië, heel veel chaos en drukte in de steden en gedoe om ergens te komen, en dan de enorme rust op de plaats van bestemming.

Ga terug naar: Sarawak, het verborgen Paradijs

Ga door naar: Rust aan het Toba meer

Ga naar het overzicht van Indonesie

Wereldreis zonder vleugels